Ga naar de inhoud
Home » De prins die geen lieverdje was

De prins die geen lieverdje was

Het verhaal over de verzoeking van Jezus in de woestijn (Matteüs 4:1-11, Lucas 4:1-13) gaat over de verleiding van macht en pracht. De weerbarstige gehoorzaamheid van Jezus aan zijn hemelse Vader staat centraal in ‘De prins die geen lieverdje was’. De hongersnood en het wondergraan verwijzen naar dood en opstanding.

De mensen hielden van de zon. Elke keer als de zon weer achter de wolken en de regens vandaan kwam, begroetten de mensen de zon als een oude vriendin. Dat was heel lang zo, totdat de wolken en de regens uitbleven. Elke dag stond de zon hoog aan de hemel. Haar stralen brandden op het land en deden het graan verdorren. 

De oude heer van het land lag ‘s nachts op zijn hemelbed te peinzen. Er huppelde een engel binnen. ‘Er valt niks te huppelen,’ bromde de heer, ‘heb je niet gezien hoe dor het land erbij ligt?’ De engel maakte nog een huppeltje en bleef staan voor het hemelbed: ‘Edele heer, ik ben een vrolijke engel en ik heb een vrolijke boodschap. In een oase, op veertig dagreizen door de woestijn, ligt een kruik begraven. Daarin zit een schat die de honger zal voorkomen.’

De heer van het land riep zijn zoon. Hij vertelde hem wat de engel had verteld. Nu was de prins geen lieverdje en hij was vaak erg eigenwijs. Maar toen hij hoorde van de kruik, strikte hij zijn veters extra stevig en ging meteen op pad, veertig dagen door de woestijn.

Een boze geest kende de wens van de prins om het land te redden. Nu houden boze geesten niet van redding. Ze houden meer van hongersnood en hongerdood. Daarom veranderde de boze geest zich in een deftige koopman en vroeg de prins: ‘Wat is het doel van je reis?’ ‘Dat gaat je niks aan,’ zei de prins bits. De koopman ging voort: ‘Ach, je bent natuurlijk het lieverdje van je vader en doet braaf wat hij je opdraagt. Maar ga met mij mee! Ik maak je tot de rijkste man van de wereld.’ De prins antwoordde niet en vervolgde gewoon zijn weg. Dat was niet erg beleefd. Maar hij was nu eenmaal geen lieverdje.

Daarop veranderde de boze geest zich in een beeldschoon meisje. Met haar prachtige ogen keek zij de prins aan en huilde. ‘Lieverdje, ik voel mij zo eenzaam. In deze woestijn is geen jongeman zo knap zijn als jij. Lieverdje, trouw met mij!’ Nu had de prins nog nooit zo’n mooi meisje gezien. Hij was stiekem al een beetje verliefd op haar geworden. Maar een ding beviel hem niet. Je kunt wel raden wat. De prins vond het onaangenaam dat het meisje hem ‘lieverdje’ noemde. Hij was geen lieverdje. Dus vervolgde hij zijn weg.

De boze geest was nu een hele boze geest, omdat het hem nog niet was gelukt de prins tegen te houden. Hij veranderde zich in een machtige tovenaar. Hij zei tot de prins: ‘Kijk, je kunt dit toverstokje van mij krijgen. Dankzij de toverkracht ervan kun jij de machtigste man van de wereld worden. Geen leger zal tegen je opkunnen. Er is alleen een voorwaarde: jij zult alleen mij nog maar mogen gehoorzamen.’ De prins had het niet zo op dit slag tovenaars. Dat merkte de tovenaar al gauw. De prins pakte het toverstokje en brak het zomaar doormidden. Dat was niet erg netjes van de prins. Maar ja, we weten inmiddels allemaal dat hij geen lieverdje was.

Na veertig dagen kwam de prins bij de oase. De kruik was gemakkelijk te vinden. Naast de kruik lag een tapijt. Een zwevend tapijt natuurlijk. De prins ging erop zitten en heerlijk uitrustend van zijn lange tocht zweefde hij terug naar zijn vader. Samen openden zij de kruik en vonden de schat: wondergraan. De boeren kregen allemaal een handvol om te zaaien op hun land. Hoe droog de aarde ook was, na drie dagen schoten de halmen op. Nog nooit hadden de boeren zo’n rijke oogst gehad. Dankzij de prins die geen lieverdje was.