Het verhaal over de wonderbare broodvermenigvuldiging (Matteüs 14,13-21; 15,29-39; Marcus 6,30-44; 8,1-10; Lucas 9,10-17; Johannes 6,1-5) verwijst naar Jezus’ dood. Hij gaf zichzelf, deelde zichzelf als het ware aan de mensen uit, om hun leven in overvloed te geven. In ‘De koning die een zwak had’ wordt dit motief uitgewekt.
Er was eens een koning … En als ik zeg ‘een koning’, dan bedoel ik een échte koning, zo een die je zelden meer ziet. Hij droeg een gouden kroon, die hij ’s nachts vaak vergat af te zetten. Hij had een mantel van boven tot onder bezet met diamanten. Hij ontbeet elke ochtend met champagne en krentenbroodjes met pindakaas. Dat vond iedereen een beetje gek. Maar dat moet je in het bijzijn van de koning niet hardop zeggen, want hij is nu eenmaal de koning.
Deze koning had ook een naam. Hij heette Jos. Jos de Derde of de Vierde, dat wist de koning zelf ook niet zo precies. Koning Jos had nog iets. Hij had een zwak. Hij had een zwak voor mensen. Hoe ik dat weet? Dat weet ik door wat koning Jos allemaal heeft gedaan.
Op een kwade dag was al het vee van een boer doodgegaan aan een koeienziekte. De boer en zijn gezin hadden niets meer. Toen koning Jos dat hoorde, haalde hij een diamant van zijn mantel en gaf dat aan de boer. Die kon er wel twee keer zoveel koeien voor kopen als hij eerder had gehad. Je begrijpt dat de boer en de boerin zielsgelukkig waren.
Op een nog kwadere dag gingen alle paarden in het land dood. De boeren konden hun land niet meer ploegen, de koetsen konden niet meer rijden en de kinderen kregen geen paardrijles meer. De koning trok al zijn diamanten van zijn kleed en gaf ze aan de mensen. Iedereen was zielsgelukkig, want ze konden nu nog betere paarden kopen dan eerst.
Op een nog veel kwadere dag vernielde een storm alle huizen, behalve het paleis dat heel stevig was. Koning Jos gaf opdracht zijn paleis af te breken en met de stenen ervan nieuwe huizen te bouwen. Hij verkocht zijn gouden kroon en kocht er nog meer stenen voor. Hij dronk geen champagne meer bij het ontbijt en at ook geen krentenbroodjes meer, alleen nog een bruine boterham met pindakaas. Van het geld dat hij zo overhield, liet de koning nog meer huizen bouwen. Ten slotte had iedereen weer een huis, mooier zelfs dan het oude.
Koning Jos zelf had bijna niets meer. Hij woonde in een hutje, zonder kroon, zonder diamanten en zonder champagne. Dat vond hij niet erg. De mensen waren tenminste gelukkig. Op een hele kwade dag kwam er een vrouw naar koning Jos en vertelde over haar zieke dochtertje. Koning Jos kon niets doen. Hij had niets meer om te helpen. Er kwamen andere zieke en arme mensen bij hem. Koning Jos wilde helpen, maar kon het niet.
Elke dag kwamen er mensen bij koning Jos en vertelden hem van hun verdriet. Zijn haar werd grijs. Niet alleen doordat hij ouder werd, maar ook van verdriet om het ongeluk van zoveel mensen. Op een nacht, koning Jos was inmiddels heel oud, droomde hij zoals iedere nacht van geluk voor wie arm waren, voor wie honger hadden, voor wie verdrietig waren. Koning Jos glimlachte in zijn slaap. Hij is niet meer wakker geworden. De mensen die veel van koning Jos hielden, begroeven hem op een mooi plekje onder een grote boom.
Nu zul je zeggen: ‘Jammer dat het zo is afgelopen met koning Jos.’ Maar het verhaal is nog niet af. Een paar dagen later kwam er iemand langs die boom waaronder koning Jos begraven lag. Hij zag iets vreemds in die boom hangen: geluk. Het was het geluk waarover koning Jos altijd had gedroomd. Hoe dat er precies uit ziet, weet ik niet. Maar de boom hing vol met geluk. De mensen kwamen naar de boom en namen er allemaal wat van mee. Steeds als ze ongelukkig waren, gingen ze naar de boom en plukten wat geluk.
Vreemd hè? Ik denk dat het kwam doordat koning Jos een zwak had voor mensen.