Lang geleden woonde hier in deze streek een reus. Een echte reus, met een neus zo groot als jouw bovenbeen, met oren zo groot als jouw onderbeen en met een mond zo groot als jijzelf. Jij zou je dus met één hap kunnen opeten. Maar dat deed hij niet, want het was een goede reus.
Het was een hele goede reus. Als er een kalfje verdwaald was, dan ging hij het zoeken en bracht hij het kalfje met grote stappen terug naar zijn moeder. Het was een hele, hele goede reus. Als de kerktoren dreigde om te vallen, dan hield hij die in zijn eentje tegen tot er mensen kwamen om de toren te maken. Het was een hele beste reus. Als hij zich verveelde, dan sprokkelde hij boomstammen, brak ze in kleine stukjes en gaf het hout aan arme mensen die hun kachels ermee konden stoken.
Het was zelfs een bovenste beste reus, want eens zag hij dat het water van de zee snel steeg. Hij was niet alleen groot, sterk en bovenste best, maar ook verstandig. Hij begreep dat als het water bleef stijgen, alles onder zou lopen. Dan zouden mensen verdrinken, de poezen, de honden, de koeien, de varkens, de paarden en alles wat nog meer op de grond leeft. Vandaar dat hij dijken begon te maken. Hij groef met zijn grote handen in het zand en de klei en bouwde overal dijken. En dat was heel goed van hem, want toen het water bleef stijgen, haalde hij mensen en dieren op en zette ze neer achter de dijk. Daar bleven ze droog.
Na een tijdje liep de reus tot zijn knieën in het water. Dat kon hem niks schelen. Hij bleef mensen en dieren achter de dijken brengen. Een dag later liep hij tot zijn middel in het water. Dat kon hem niks schelen. Hij bleef doorgaan. Nog een dag later liep hij zijn nek in het water. Dat kon hem niks schelen. Hij bleef doorgaan. Weer een dag later liep hij tot zijn neus in het water. Dat kon hem niks schelen. Hij bleef mensen en dieren in veiligheid brengen. Maar de mensen riepen: nu moet je ophouden, nu moet je naar een veilige plek gaan, anders verdrink je. Maar hij dacht niet aan zichzelf. Hij bleef mensen en dieren redden. En zo gebeurde waar iedereen bang voor was geweest. De goede reus verdronk.
Nadat het water weer was gezakt, hebben de mensen hem netjes begraven. Ze waren hem dankbaar. Hij had zijn leven overgehad voor hen en de dieren. Ze waren zo dankbaar dat ze dit land naar hem hebben genoemd. Nu heette die reus Neder. Vandaar dat ons land Nederland heet. En nu begrijp je ook waarom hier allemaal dijken zijn. Die zijn nog over van toen. En elke keer als je zo’n dijk ziet, moet je maar denken aan die goede reus die zijn leven overhad voor mensen en dieren. Dat gebeurt niet vaak dat mensen hun leven over hebben voor anderen. Maar als dat zo is, zijn we hen heel dankbaar.