Ga naar de inhoud
Home » De erfenis

De erfenis

De gelovige verwachting van de komst van Gods Koninkrijk is een oude erfenis. Ook in de adventstijd speelt zij een rol. Zij vraagt om geduld tot de tijd rijp is. In dit verhaal wordt het Koninkrijk verbeeld met Bijbelse beelden als oogst en overvloed. Dit verhaal past bij oudtestamentische teksten over de messiaanse verwachting zoals Jesaja 35,1-10, maar ook 2,2-5; 40,1-11; 62,8-12. Geschikte nieuwtestamentische teksten zijn: Matteüs 13,31-33; 24,32-44; Marcus 4,30-34; 13,24-32; Lucas 13,18-21.

Elke avond, als het werk was gedaan, zaten de drie broers op het bankje onder de eikenboom. De oudste broer had het niet zo op nieuwigheden en opende het gesprek iedere keer met dezelfde vraag: ‘Is de erfenis al gekomen?’ De op een na oudste gaf dan altijd hetzelfde antwoord: ‘Nee, nog nergens te zien.’ En de jongste broer? Die glimlachte en zweeg.

Op een mooie avond, begon de oudste broer met zijn bekende vraag: ‘Is de erfenis al gekomen?’ De op een na oudste antwoordde met een lichte trilling in zijn stem: ‘Ja, de erfenis is gekomen.’ De erfenis bestond uit drie stukken land en drie zakken. Elke broer kreeg een stuk land en een van de zakken. Er waren een zak vol ‘hard werken’, een zak vol ‘vroomheid’ en een derde zak, waar niets in zat. ‘Geef mij de zak met “hard werken” maar,’ zei de oudste broer die het eerst kiezen mocht, want hij was de oudste. ‘Geef mij de zak met “vroomheid” maar,’ zei daarna de op een na oudste broer, want hij was de op een na oudste. ‘Dan neem ik de zak met niets,’ zei de jongste als laatste, omdat hij het laatst geboren was.

De volgende dag gingen de drie broers aan het werk. Ze zaaiden hun land in met koren. De oudste broer deed dat heel ijverig. Zijn zak vol ‘hard werken’ kwam hem goed van pas. De volgende dag zag hij dat het zaad nog niet was opgekomen. Een dag later was er nog niets te zien. Hij kreeg er de kriebels van. Maar na drie dagen zag hij de eerste sprietjes boven de aarde uitkomen. ‘Mooi,’ zei de harde werker, ‘mijn handen kriebelen, ik zal jullie eens helpen.’ Vol ijver kroop hij over de akker en trok de sprietjes een voor een omhoog. ‘Groeien jullie!’ riep hij aanmoedigend. De hele dag kroop hij over zijn veld. Maar toen de volgende dag de zon opkwam, trok zijn gezocht wit weg. Alle korensprietjes waren geel, dor en dood.

De op een na oudste broer vond zichzelf verstandiger en ook vromer. Hij zaaide het land in. Daarop sprak hij plechtig: ‘Op de knieën, want de hemel moet het doen.’ Zijn zak vol vroomheid kwam hem goed van pas. De hele verdere dag bracht hij biddend door. En kijk, ongewoon snel, binnen een dag, kwamen de eerste sprieten op. ‘Zie je wel, bidden helpt,’ lachte hij vergenoegd en besloot er een schepje bovenop te doen. Op een zilveren trompetje blies hij de hele dag psalmenwijsjes. Het werkte. Het koren schoot de grond uit. Maar de halmen waren dun en broos. Toen een zuchtje wind over het veld blies, knakten de halmen en al het koren stierf. En de jongste broer, die de zak met niets erin had gekregen? Hij zaaide zijn land met koren en deed verder niets. Hij ging ’s avonds gewoon naar bed. Overdag haalde hij wat onkruid weg en wachtte verder rustig af. ‘Neem mijn zak vol “hard werken”,’ riep de oudste, ‘want werken moet je.’ ‘De zon en regen werken voor mij,’ antwoordde de jongste. ‘Neem mijn zak vol “vroomheid”,’ riep de op een na oudste, ‘want de hemel moet het doen.’ De jongste broer gaapte: ‘Inderdaad, de hemel geeft zon en regen.’ En hij deed verder niets. Langzaam kwam het koren op, groeide, gedijde en golfde goudgeel over het veld. Met grote ogen van verbazing stonden de oudste en op een na oudste broer ernaar te kijken. Zij begrepen nog steeds niet dat het koren had gekregen wat het juist zo nodig had: niets. Nou ja, iets onzichtbaars. Iets waar eigenlijk niemand zonder kan: geduld.