Eens leefde er in deze streken een man die nog armer was dan een luis. Hoe kon hij zijn vrouw en kinderen voeden? Werk was er nauwelijks.
Op een dag rook hij in het bos een heerlijke geur. Deze kwam uit het huis van de baron, waar de kok een pan vol overheerlijk eten bereidde. De man keek er met grote ogen naar. Jammer dat je niet met je ogen kunt eten,โ zei de baron, die wel zag dat de man honger had. Nu had de baron een groot hart, al was het nu ook weer niet overdreven groot. Hij zei dat de man de pan met eten kon krijgen, maar dat hij er natuurlijk wel voor moest betalen. De arme man beloofde de baron te betalen in het najaar, als alle bomen hun blad verloren zouden hebben. Dan zou hij ook de pan terugbrengen. Voor het eerst sinds jaren sliepen de man, zijn vrouw en kinderen met gevulde buiken in.
Het werd najaar, de bomen begonnen hun blad te verliezen en de tijd kwam dat de arme man de baron moest betalen. Nu had de hemel alles gezien. En de hemel wist dat de arme man nooit genoeg geld zou hebben om dat te kunnen. Vandaar dat de hemel iets afsprak met de dennenbomen: deze zouden hun blad niet meer verliezen en altijd groen blijven. Zo kwam het dat de baron nog altijd zit te wachten op zijn geld en zijn pan. De dennenbomen tonen dat de wonderen de wereld niet uit zijn. En over wonderen gesproken, die pan bleek natuurlijk een wonderpan te zijn, waar elke avond eten in zat.