‘Ssssssss …’ In de verte hoorden de dieren het dreigende gesis van de slangen. De dieren deden alsof er niets aan de hand was en het allemaal goed zou komen. Maar het was niet goed. Het was oorlog tussen de slangen en de andere dieren. De slangen hadden de dieren naar het strand gedreven. De dieren wilden weg maar dat ging niet. Verderop lag het veilige eiland Terbeschermeroog. Maar de zee lag tussen hen en het eiland.
Koning leeuw zat zenuwachtig zijn snorharen schoon te maken. Hij was gesteld op een keurig uiterlijk. De haan deed net of hij het gesis van de slangen niet hoorde en schikte zijn veren. De wolf poetste zijn tanden. ‘Drie keer per dag,’ had hij van zijn moeder geleerd. Maar hij had zijn gedachten er niet bij. Het gesis leek steeds dichterbij te komen. Het veilige eiland Terbeschermeroog leek zo ver weg.
Er kwam een duif aangevlogen. ‘Verderop op het strand is een winkeltje,’ koerde hij. De dieren gingen kijken. ‘Mooie woorden’ stond er op de etalage. Ze riepen allemaal: ‘Dit is de oplossing! Mooie woorden!’ ‘Zijn ze duur?’ vroeg de leeuw aan de winkelier. ‘Ja majesteit, het zijn dure woorden. Maar dure woorden kosten niet veel.’ Dus kocht de leeuw een paar mooie, dure woorden. De dieren besloten dat de haan ze zou uitspreken. Hij kon immers prachtig kakelen. De haan kakelde tegen de slangen dure woorden: ‘vrede’ en ‘goede bedoelingen’ en ‘wederzijds begrip’. Maar de slangen lachten sissend; niet uit vriendelijkheid, het was meer uitlachen. Hun gesis kwam naderbij. Het eiland Terbeschermeroog leek nog verder weg dan daarvoor.
Er kwam een spreeuw aangevlogen. ‘Verderop op het strand is nog een winkeltje,’ riep hij. De dieren gingen kijken. ‘Mooie dromen’ stond er op de etalage. Ze begonnen allemaal te roepen: ‘Dit is de oplossing! Mooie dromen!’ De leeuw kocht voor elk dier een mooie droom. Ze begonnen allemaal te dromen: over vrede en goede bedoelingen en wederzijds begrip. De wolf vond het zo ontroerend dat hij huilde in zijn slaap. Maar plotseling schrokken ze wakker. Het gesis van de slangen leek heel dichtbij. Het eiland Terbeschermeroog leek verder weg dan ooit.
Er kwam een mus aangevlogen. ‘Verderop is ook nog een winkeltje,’ kwetterde hij. De dieren gingen kijken. ‘Vuile handen’ stond er op de etalage. ‘Mmm,’ mompelde de leeuw die zojuist zijn snorharen weer had opgepoetst, ‘ik heb een hekel aan vuile handen. Dat is beneden mijn stand.’ Ook de haan vond vuile handen te min. De wolf meende dat zijn tanden er niet schoner door zouden worden. Maar het konijn, de mol en de muis kochten wel vuile handen. Ze begonnen ermee te graven: een tunnel. Binnen een dag was de tunnel onder de zee klaar en konden alle dieren vluchten naar het veilige eiland Terbeschermeroog.
Daar leven ze nu, veilig voor de slangen die daar niet kunnen komen. De leeuw poetst er elke dag zijn snorharen, de haan schikt er elke dag zijn veren en de wolf poetst er drie keer daags zijn tanden. Ze kijken neer op dieren met vuile handen. Sindsdien leven het konijn, de mol en de muis in holen onder de grond. Zo hoeven ze die keurige opscheppers tenminste niet meer te zien.