Al dat geschreeuw, al dat gepik, dat schelden …! Het meeuweneiland kende nooit rust. Bonne de meeuw had er genoeg van. Hij was al het schelden en vechten meer dan zat. Naar rust verlangde Bonne, naar vrede. Een vonkje was al genoeg. Maar waar zou dat te vinden zijn? Bonne besloot op zoek te gaan. Hij spreidde zijn vleugels uit en vloog weg, de zee over, op zoek naar vrede.
Boven land gekomen zag hij een slang vredig in het zonnetje liggen te dutten. ‘Die heeft al vrede gevonden,’ dacht Bonne. Hij streek naast de slang neer en schudde hem wakker. ‘Hoe kan ik vrede vinden?’ De slang antwoordde: ‘Dat is niet zo moeilijk. Geef iedereen gelijk en je zult met iedereen vrede hebben.’ Bonne dacht er even over na: ‘Maar als er nu twee partijen komen met een tegengestelde wens, wie moet ik dan gelijk geven?’ ‘De sterkste partij,’ lachte de slang. ‘Maar ik vind dat jij knap lastige vragen stelt.’ De slang schoot met geopende bek uit naar Bonne, die verschrikt opvloog. De slang beet hem net nog in zijn snavel. Vandaar dat sommige meeuwen nu nog een kromme snavel hebben.
Bonne de Meeuw vloog wit van schrik van verder. Waar zou hij een beetje vrede kunnen vinden? In de mensenwereld? Bonne streek neer in de studeerkamer van een dominee. Deze keek verstoord op uit zijn boeken: ‘Wat moet je?’ ‘Ik ben op zoek naar vrede,’ antwoordde Bonne. ‘Veel bidden, beste meeuw,’ luidde het antwoord van de dominee. ‘Maar ik heb niet eens handen om te vouwen.’ ‘Ga dan maar vaak naar de kerk.’ ‘Maar wij hebben op ons meeuweneiland geen kerk.’ De dominee zuchtte: ‘Veel zingen dan, vooral psalmen en gezangen. Maar zie je niet dat ik het druk heb?’ Bonne wilde nog zeggen dat meeuwen niet zingen kunnen, maar er werd al niet meer naar hem geluisterd. Teleurgesteld vloog hij weg. Onder hem claxonneerden boze automobilisten, ruzieden kinderen en keek iemand jaloers naar het gras van zijn buurman dat, naar hij zeker meende te weten, groener was dan zijn eigen gras.
Bonne de meeuw begreep dat vrede onvindbaar was. Hij leek hem maar het beste om terug te keren naar zijn eiland. Hij vloog over velden en rivieren. Aangekomen bij het strand besloot hij even te rusten voor de grote oversteek over zee naar het meeuweneiland. Al scharrelend over het strand vond Bonne een schelp. ‘Laat ik hem eens vragen, je weet nooit,’ dacht Bonne. ‘Schelp, hoe kan ik de vrede vinden.’ ‘A-è-è,’ mompelde de schelp. Bonne verstond het niet: ‘Wat zegt u?’ ‘Wacht effe,’ zei de schelp, ‘jaag me niet op. Het kost even tijd om open te gaan en met je te kunnen praten. Wat mot je eigenlijk?’ ‘Vrede,’ zei Bonne, ‘ik ben op zoek naar een beetje vrede voor ons eiland.’ ‘Makkelijk zat,’ antwoordde de schelp. Hier heb je een spiegel. Neem mee. ’t Komt goed.’ Bonne keek verbaasd naar de spiegel. Voordat hij verder kon vragen, was de schelp al weer dichtgegaan.
Zo keerde Bonne de meeuw terug op het meeuweneiland, zonder vrede maar met een spiegel. De meeuwen, die wisten waar Bonne naar op zoek was geweest, lachten hem uit. Maar dat duurde niet lang. Want wat gebeurde er? Meeuwen die in de spiegel keken en boos krijsten en pikten naar de meeuw die ze in de spiegel zagen, zagen daar een meeuw die naar hen krijste en pikte. Hoe bozer ze werden, hoe bozer de meeuw in de spiegel werd. Tenslotte werden ze zo bang, dat ze van het eiland wegvluchtten. Maar meeuwen die vriendelijk naar de meeuw in de spiegel keken, zagen daar ook een vriendelijke meeuw. Dat was aangenaam. Zij bleven. Het duurde niet lang of alle krijsers, vechtersbazen en schreeuwmeeuwen waren van het eiland weggevlucht. Alle vriendelijke waren overgebleven. Bonne lachte van plezier. Hij zou wel een liedje van geluk willen zingen. Jammer dat meeuwen dat niet kunnen. (Uit: Stephan de Jong, Verhalen van het goede leven, Veertig verhalen over gulheid, wijsheid en hoop, Kok, Kampen, 2005, pp. 22-23)