Rozen! Koningin Fleur van Rozelijn was dol op rozen. Rode, gele, witte, gevlekte, gestippelde of harige rozen, zij vond ze allemaal mooi. Maar olifanten? Nee, daar moest Fleur niks van hebben. Met hun lompe poten vertrapten ze haar geliefde rozen. Fleur droomde ervan dat haar rijk vol met rozen stond. Maar de olifanten trapten haar droom steeds stuk.
Fleur liet haar beste tovenaar komen. Hij stapte voorzichtig tussen de rozen naar de koningin toe. ‘Majesteit, wat kan ik vandaag voor u uit mijn hogehoed toveren? Een gouden roos? Een onzichtbare roos? U zegt het maar.’ ‘Nee,’ antwoordde koningin Fleur, ‘ik wil dat je de poten onder de olifanten wegtovert. Dan houden ze eindelijk eens op mijn rozen te vertrappen.’ ‘Majesteit, een voortreffelijk plan, ik doe het meteen.’ En dat deed de tovenaar. Al gauw was overal het jammerende getrompetter van olifanten te horen. Hoe moesten ze voedsel zoeken zonder poten? Een slimme olifant krabde zich met zijn slurf eens achter de oren en zei: ‘Laten we aan de rol gaan. Zo komen we vooruit en ’t is nog aardig ook.’ Alle olifanten gingen aan de rol. Toen koningin Fleur dat zag, viel zij flauw. De olifanten verpletterden vrolijk rond rollend nog meer rozen dan vroeger! De tovenaar zette gauw de poten onder de olifanten terug en haalde een glaasje water om Fleur weer bij te brengen.
De volgende dag ontbood koningin Fleur opnieuw haar tovenaar. ‘Majesteit, wat kan ik vandaag voor u uit mijn hogehoed toveren?’ ‘Doornen,’ zei Fleur ‘Als alle rozen doornen hebben, zullen de olifanten het wel laten om ze te vertrappen.’ ‘Majesteit, een voortreffelijk plan, ik doe het meteen.’ Al gauw klonk overal het jammerende getrompetter van de olifanten. Hun poten deden pijn als ze op een roos met van die gemene doornen trapten. Maar als koningin Fleur een roos aanraakte, deed zij zich ook pijn. ‘Tovenaar, tover die akelige doornen weg!’ Maar hoe de tovenaar ook zijn best deed, het lukte hem niet. Hij sprak zijn toverspreuk wel honderdmaal, met hoge stem en lage stem, achterstevoren en heen en weer, maar niets hielp. Vanaf toen bestaan er geen rozen zonder doornen.
De volgende dag ontbood koningin Fleur voor de derde keer haar tovenaar. ‘Majesteit, wat kan ik vandaag voor u uit mijn hogehoed toveren?’ ‘Niets,’ zei Fleur, ‘we gaan samen om uitkomst bidden.’ Zij baden de hele dag. Er gebeurde niets. Ze baden een tweede dag. Er gebeurde niets. Ze baden een derde dag. Er gebeurde niets. Hoewel, tegen de avond viel er ineens een dikke engel vanuit de hemel op koningin Fleur. Hij plofte bovenop haar. ‘Help!’ kermde de koningin, ‘ik krijg geen lucht. Ruimte, geef me ruimte!’ ‘Precies,’ zei de engel, ‘u haalt me de woorden uit de mond. Dat is de boodschap die ik voor u heb: ruimte!’ Haast even plotseling als hij neergeploft was, verdween de engel weer. Nou ja, iets langzamer, want dikke engelen vallen gemakkelijker uit de hemel dan dat zij naar de hemel opstijgen.
Ruimte? Koningin Fleur van Rozelijn dacht er eens over na en begon te lachen. ‘Tjeempie, het is zo simpel: ruimte! Beste tovenaar, tover een eigen ruimte voor de rozen en tover een eigen ruimte voor de olifanten!’ Dat deed hij. Sindsdien staan rozen veilig in rozenperken, tuinen en parken. Je hoeft niet bang te zijn dat daar olifanten doorheen lopen. Die lopen nu rond in het oerwoud.