Wilhelmus hield van grappen. Toen zijn vader hem vroeg wat hij wilde worden, hoefde hij niet lang na te denken: ‘Ik wil grappenmaker worden.’ ‘Dan word je een nar,’ zei zijn vader. ‘Dat wist ik niet,’ sprak Wilhelmus, ‘maar als dat zo is, dan word ik nar.’ Hij ging naar het paleis en de koning en de koningin vonden het prachtig dat ze voortaan een nar hadden.
Wilhelmus maakte de koning en de koningin elke dag aan het lachen. De koningin had zo’n plezier om zijn grappen dat ze een mooie muts voor hem breide. Wilhelmus vond zijn nieuwe narrenmuts wel mooi, maar hij kon nog wat kleuriger. ‘Van kleuren heb ik geen verstand,’ zei de koningin, ‘ik ben kleurenblind. Maar als jij kleuren kunt vinden voor je muts, ga je gang.’
Wilhelmus ging naar het bos om de vogels een paar van hun kleurige veren te vragen. ‘Neem mijn blauwe veren,’ riep de ijsvogel. ‘Blauw is de kleur van de zee. Ieder die erin zwemt, heeft plezier.’ De papegaai krijste dat groen het vrolijkst was. ‘Neem mijn veren. Groen is de kleur van de planten en zonder planten kunnen we niet leven.’ ‘Rood,’ riep de roodborst. ‘Rood is de kleur van het avondrood …’ ‘Het avondrood?’ sneerde de gele kanarie, ‘het avondrood is helemaal niet leuk. Maar de zon wel. Neem mijn gele kleur.’ De witte raaf schraapte zijn keel. Maar de andere vogels lieten hem niet eens aan het woord komen. ‘Jij vindt jezelf zo vreselijk braaf, dat weten we onderhand wel.’
‘Stilte,’ riep Wilhelmus. ‘Houd op met dat geruzie. We gaan wachten tot er een teken komt. Dat teken zal duidelijk maken welke kleur ik kiezen moet.’ De vogels wachtten. Na een paar minuten dribbelde er een lieveheersbeestje de vogelkring binnen. ‘Aha, een rood beestje met tekens op zijn rug,’ riep het roodborstje. ‘Rood is toch het beste!’ Maar Wilhelmus schudde het hoofd: ‘Dat zijn gewoon stippen, geen tekens.’ Er vloog een mug de kring binnen. ‘Ik ga jullie steken,’ zoemde hij. ‘De vogels antwoordden hem: ‘Wij willen geen stéken maar een téken.’ Teleurgesteld vloog de mug weg.
‘Boem!’ Een grote zwarte kat sprong midden in de kring vogels. ‘Ik vind jullie allemaal mooi en vooral lekker.’ De kat sloeg zijn klauwen uit naar de vogels en probeerde er een te grijpen. De vogels zagen bleek om hun snavels van de schrik. Maar ze lieten zich niet op hun kop zitten en vochten tegen de kat. Samen. De veren dwarrelden in het rond. Tegen al die vogels kon de kat niet op. Met een dikke staart tussen de benen vluchtte hij weg.
Overal lagen veren. Maar de vogels waren opgelucht en blij en kamden hun overgebleven veren weer recht. Ze waren hun ruzie vergeten. Vrolijk keken zij Wilhelmus aan. Was die kat het teken? Wilhelmus knikte: ‘Ik denk het wel. En weet je wat ik doe? Jullie kijken allemaal zo vrolijk, ik neem de vrolijkheid van jullie allemaal mee.’ Hij raapte de veertjes op die overal in het rond lagen en versierde zijn muts met de kleuren van alle vogels. Het schijnt dat hij de mooiste muts van de hele wereld had en dat zijn grappen nog beter werden.