Na een lange tocht kwam de duif terug bij de dieren. Hij kwam altijd terug, waar hij ook geweest was, ver over de oceaan, naar een afgelegen land achter de horizon, of hoog boven in de hemel. Soms nam de duif iets mee van zijn reizen. Dit keer was het wel iets heel vreemds. Het kwam uit de hemel en de dieren hadden het nog nooit gezien. Zij keken ernaar, snuffelden eraan, pikten erin, maar niemand wist wat het was. De duif wist het wel. ‘Het is een lied,’ verklaarde hij. ‘Het is een geschenk uit de hemel voor jullie allemaal.’
De dieren wilden weten wat je met een lied kon doen. ‘Je kunt het zingen,’ zei de duif. Zingen? Ook daarvan hadden de dieren nog nooit gehoord. ‘Neem het lied maar,’ zei de duif, ‘je zult merken dat je dan kunt zingen. Doe het maar. Jij en de wereld worden er vrolijker van.’
De dieren vonden het vreemd. Zij wachtten af. De leeuw schraapte zijn keel en sprak: ‘Ik wens mijn koninklijke waardigheid niet belachelijk te maken met zoiets vreemds als zingen.’ Hij keerde zich om en deftig met zijn staart zwaaiend liep hij weg.
De vos wilde weten welk voordeel hij zou hebben van het lied. Zou hij er slimmer van worden? Zou hij gemakkelijker aan zijn voedsel kunnen komen? De duif antwoordde dat niemand er slimmer van zou worden en er ook niet gemakkelijker zijn voedsel door zou vinden. Het lied zou de aarde vrolijker en mooier maken. De vos bedankte beleefd. Dat vond hij te mager. Hij keerde de andere dieren zijn staart toe en draafde weg.
Ook de andere dieren wilden niets van het lied weten. De uil leek het niet getuigen van wijsheid om zomaar liedjes te gaan zitten zingen. De eekhoorn zei het te druk te hebben met het verzámelen van noten en geen tijd te hebben om noten te zíngen. Alle dieren vonden wel een goede reden om het geschenk uit de hemel niet aan te nemen.
Behalve de kleine vogels. Zij voelden zich niet te deftig. Zij hadden de tijd. En wat meer is, zij kwamen overal en wisten hoe lelijk en verdrietig de aarde kan zijn: ruzies, gepest, haat en nijd. Het leek hun een heel goed idee om de aarde vrolijker en mooier te maken. Vandaar dat zij naar de duif gingen en hem vroeg om het geschenk uit de hemel.
Sindsdien hoor je de kleine vogels zingen. Zij durfden het geschenk van de hemel aan te nemen. Wat zou de aarde zijn zonder het lied van de merel in de morgen, het getsjilp van de mus overdag en de zang van de nachtegaal in de avond?
(Uit: Stephan de Jong, Verhalen van het goede leven, Veertig verhalen over gulheid, wijsheid en hoop, Kok, Kampen, 2005, pp. 73-74)