Er was eens een engeltje in de hemel. Dat engeltje hield veel van verhalen en er was altijd wel een grote engel die hem wilde voorlezen uit het grote verhalenboek. Eens, midden in een verhaal, begon de neus van het engeltje te kriebelen. ‘Hatsjoe!’ Nu is dat niet erg, maar erg was wel dat de voorleesengel van schrik het verhalenboek liet vallen. Nu is dat eigenlijk ook niet erg, maar wel erg was dat er een putje in de vloer zat. Daar viel het boek in. Zo viel het uit de hemel naar beneden. Na een tijdje kwam het met een plofje op aarde terecht.
Nu zal je je afvragen waar precies het verhalenboek terecht kwam. In een vijver, een droge vijver, op een hele hete zomerdag. Het had maanden niet geregend. De eendjes stonden al een week beteuterd naar hun opgedroogde vijver te kijken.
Toen het verhalenboek uit de hemel neerplofte op de bodem van de vijver, viel het open. Alle verhalen stroomden eruit. De vijver was ineens weer vol. De eendjes plonsden er blij in. Nog nooit hadden ze tussen verhalen gezwommen. Heerlijk fris was het, ze kwamen weer helemaal op verhaal. Al gauw kwamen er ook vissen rondzwemmen tussen de verhalen. En kikkers. En dinosaurussen, want die kunnen alleen nog maar in verhalen leven. En wat ook zo aardig was, er kwamen heel veel mensen naar die vijver en die begonnen die verhalen in zich op te drinken. Gewoon water uit een vijver kun je niet opdrinken. Dat is troebel en stinkt een beetje. Maar verhalen kun je wel in je opdrinken. Dat is zo aardig van verhalen. Ze deden de mensen goed. Als ze ervan dronken, dan voelden ze zich blij worden en jonger.
Iedereen was blij. Behalve dat engeltje in de hemel dat zijn verhalenboek kwijt was. Hij heeft heel lang bij het putje in de hemelvloer naar beneden staan kijken. Toen de grote engelen even niet keken, is hij in het putje gesprongen. Hij zweefde naar beneden. Met een plonsje kwam hij terecht in de vijver.
‘Je bent een vreemde eend,’ zeiden de eenden, ‘je hebt vleugels als wij, maar geen snavel.’ ‘Je bent een gekke vis,’ zeiden de vissen, ‘je gezicht glanst als de onze, maar je hebt geen vinnen.’ ‘Nee,’ zei het engeltje, ‘ik ben een engel. Een engel die van verhalen houdt. En nu hebben jullie mijn verhalen. Ik wil ze terug!’
De eenden, de vissen, de kikkers en de dinosaurussen begrepen dat wel. Ook de mensen begrepen het. De verhalen waren van het engeltje. Ze zouden ze moeten teruggeven. Maar ineens stapten er een paar mensen uit de verhalen. De ene heette Mozes, de ander Abraham, weer een ander heette Esther en Maria en Paulus. Ze vertelden dat ze in de verhalen woonden en zeiden tegen het engeltje: ‘Kom jij ook in de verhalen wonen. Dat is gezellig. Engelen maken verhalen mooier. En jullie kunnen ook nog eens een wondertje doen.’ Dat vond het engeltje een goed idee. Vandaar dat er nu heel wat verhalen zijn waarin een engel voorkomt. De eenden, de vissen, de kikkers en de dinosaurussen zijn er blij mee. En de mensen. Ze drinken en lezen die verhalen nog altijd. Vaak geeft hun dat een beetje … Paulus stak even zijn hoofd uit een verhaal en zei: ‘Geloof, hoop en liefde.’ Het engeltje stak ook zijn hoofd naar buiten en zei: ‘Amen’.
O ja, ik vergat nog te vertellen dat die vijver nooit meer is opgedroogd en dat iedereen er tot op de dag van vandaag uit kan drinken.