In een boom was het altijd gezellig. Er was altijd wat te doen, te praten en te spelen. Het aardige van de dieren in de boom was dat ze van alles konden. De eekhoorn kon goed springen. De spin met zijn acht poten kon heel goed schaatsen. De duizendpoot kon heel snel zijn schoenen aantrekken. Tja, als je er duizend moet aantrekken, dan leer je dat wel. De rups had dan wel geen duizend poten en geen duizend schoenen, maar die kon wel heel goed bladeren eten. Van veel eten word je dik. Maar dat vond die dieren niet erg. Want ze waren allemaal dikke vrienden. O ja, die rups kon trouwens nog iets heel goed: glimlachen. Als hij glimlachte, dan gingen de eekhoorn, de spin en de duizendpoot ook glimlachen. Heel raar, maar dat ging vanzelf.
Op een dag kwam er een droevig bericht. Dat had te maken met de dikste vriend van iedereen, de rups. Hij was zo dik geworden dat hij weg moest. Waarheen? Naar een klein, donker huis zonder ramen en deuren. Waarom? Dat wist niemand. Hoe dat huis heette? Een ‘cocon’. Wat dat was? Dat zei ik toch: een klein, donker huis zonder ramen en deuren. Op die droevige dag heeft de rups dat huisje om zich heen gebouwd en toen was hij weg. Voorgoed? De rups had gezegd dat hij niet altijd weg zou blijven. Hij zou terugkomen naar zijn oude vrienden in de boom. Wanneer hij terug zou komen? Niemand die het wist.
De tijd verstreek. De eekhoorn werd wereldkampioen verspringen. Geloof je me niet? Hij heeft een hele lange staart van trots gekregen. Ga maar kijken. De spin werd steeds beter in schaatsen en schaatste de elfstedentocht – vroeger, dit is een oud verhaal hoor – en kreeg daarvoor het elfstedenkruisje. Geloof je me niet? Hij draagt hem op zijn rug en daarom noemen we hem wel de kruisspin. En de duizendpoot? Die werd nergens kampioen in, want hij had het te druk met zijn schoenen veteren. Zo verstreek de tijd voor de dieren in de boom. Ze wachtten op de terugkeer van hun oude vriend de rups. Maar die bleef weg, verstopt in dat rare huisje.
Toen gebeurde er iets raars. Op een ochtend zat er een beest met grote gekleurde vleugels op een tak van de boom. De eekhoorn, de spin en de duizendpoot keken raar op. Toen zei dat beest iets heel raars: dat hij hun oude vriend was, de rups. Dat vonden de eekhoorn, de spin en de duizendpoot wel heel raar. De rups had veel meer pootjes gehad dan dit beest. De rups had geen vleugels gehad. Hij had ook niet zulke mooie kleuren gehad. En hij heette geen rups meer, maar vertelde dat hij een vlinder was. Raar!
Toen gebeurde het. De vlinder glimlachte. En toen gingen de eekhoorn, de spin en de duizendpoot ook glimlachen. Heel raar, maar dat ging vanzelf. Ze begrepen het niet maar ze wisten het wel: dit is onze oude vriend! Ze omarmden hem met een stralende glimlach op hun snoet.
Raar? Heel raar.