Het gerucht werd steeds sterker. Er zou een vreemdeling zijn gezien. De meeste mensen hadden helemaal niets gezien. Maar toch ging het gerucht door het dorp.
Willem had de vreemdeling gezien. Willem was altijd op straat. Hij speelde viool voor wie het maar horen wilde. Hij was een beetje anders dan de meeste mensen. ‘Gekke Willem’ noemden zijn dorpsgenoten hem daarom. Willem had de vreemdeling gezien op die dag dat er een einde was gekomen aan een oude dorpsruzie. Sommige families hadden jaren ruzie gehad. Ineens was iemand zich gaan afvragen: ‘Waarom maakten we ook al weer ruzie?’ Niemand die het meer wist. Daarom hadden zij besloten om eindelijk vrede te sluiten. Juist op die dag moet het gebeurd zijn dat de vreemdeling voorbij was gekomen. Dat zei Willem tenminste. Niet dat de mensen hem geloofden. Zij hadden niemand gezien. Ach, Gekke Willem zei wel meer iets raars.
Daarna zou de vreemdeling zijn gezien in de buurt van de school. Dat beweerden de schoolkinderen tenminste. Op het moment dat hij voorbijkwam, werd het ineens stil op het schoolplein. Ruzies hielden op, kinderen werden niet meer gepest. Het leek of in de tuin rond de school meer bloemen bloeiden dan anders. Het was de meesters en de juffen opgevallen dat het stil werd. Ze kwamen naar buiten om te zien wat er aan de hand was. Maar zij zagen niets of niemand, behalve de vele kleurige bloemen in de tuin. Maar dat zei toch niets?
De vreemdeling zou ook gezien zijn bij de boerderij van oude Gré. Tenminste, dat zei de oude vrouw. Niemand anders had de vreemdeling daar gezien. Ach, wie zou oude Gré ook geloven? Ze was al zo oud en de laatste tijd was zij wel vaker in de war. Maar wel viel het op dat juist op die dag een einde kwam aan een besmettelijke veeziekte. De boeren konden hun vee weer de wei insturen en opgelucht ademhalen. Maar of zij de vreemdeling hadden gezien? Nee, niemand anders dan alleen oude Gré.
Omdat de geruchten over de vreemdeling steeds sterker werden, besloot een aantal wijze dorpelingen de zaak te onderzoeken. Zij ondervroegen iedereen die de vreemdeling had gezien. Ieder die hem had gezien, beschreef hem op ongeveer dezelfde manier. Vooral zijn ogen schenen heel opvallend te zijn. Hoe die ogen waren? ‘Als twee sterren aan de hemel’, zei Willem. ‘Als de zon en de maan’, beweerden de schoolkinderen. De oude vrouw dacht lang na en mompelde toen: ‘Misschien wel als de ogen van God.’ Gekke Willem en de kinderen knikten. Maar de wijzen en de andere dorpelingen begrepen er niets van.
Mogelijk zullen zij het nooit begrijpen.
(Uit: Stephan de Jong, De droom van de generaal en andere verhalen bij thema’s uit de bijbel, Kok, Kampen, 2002, pp. 80-81)