Het was plotseling misgegaan. Vele jaren lang had de tovenaar nooit één fout gemaakt. Hij kende de geheime spreuken als geen ander. In het mengen van kruiden en drankjes was hij een ware meester. Tientallen tovenaarsleerlingen hadden bij hem de fijne kneepjes van het vak geleerd. Maar toen was het misgegaan. Waarschijnlijk had hij de verkeerde spreuk uitgesproken bij de gemalen bladeren van het sneeuwklokje. Het gevolg was dat zijn hart bevroor. En niemand kon het meer ontdooien, de arme tovenaar zelf niet, zijn vrienden niet. Welke toverspreuk zij ook op hem loslieten, het hielp allemaal niet.
De tovenaar leefde nu al jaren met zijn bevroren hart. Hij, eens een vriendelijk man, was verbitterd en boosaardig geworden. Want wie een bevroren hart heeft, wordt kil en koud van binnen. Zulke mensen krijgen een hekel aan alles en iedereen. Zij praten niet meer maar grommen naar ieder die langskomt. De beste vrienden van de tovenaar waren in zijn ogen nu alleen nog maar lastpakken. Vandaar dat de tovenaar als iemand bij hem aanklopte nooit opendeed. En als iemand aanhield met op de deur te kloppen dan trok de tovenaar aan een zilveren koord, waarop de aarde zich opende en de bezoeker verzwolg. Menig bezoeker was zo met een luide gil in de aarde weggezakt.
Op een dag werd er geklopt. De tovenaar zocht zoals gewoonlijk in zijn boeken naar een toverspreuk die zijn bevroren hart kon ontdooien. Hij wilde niet gestoord worden bij zijn arbeid en deed de deur niet open. De bezoeker ging niet weg en klopte een tweede keer. Een derde keer werd er geklopt. De boosaardige tovenaar trok daarop aan het zilveren koord. Maar er klonk geen gil. Niet lang daarna werd er weer geklopt. Nogmaals trok de tovenaar aan het zilveren koord, harder en langer dan de eerste keer. Weer was er niets te horen, behalve nieuw geklop op de deur.
De vertoornde tovenaar liep naar de deur om de bezoeker een lesje te leren. Maar voordat hij de deur kon openen, stond deze reeds voor hem. De onbekende bezoeker was door de gesloten deur binnengekomen. De tovenaar begreep er niets van en keek zijn bezoeker aan. Wat hij toen zag, had hij eerder gezien, heel lang geleden. Hij keek in twee ogen die keken zoals een moeder haar kind aankijkt, ogen vol warmte.
De bezoeker verdween even plotseling als hij gekomen was. Vanaf dat moment begon het hart van de tovenaar te smelten. Niet lang erna was hij weer zo menselijk als voorheen. Zijn vrienden kwamen weer bij hem op bezoek en hoorden wat de tovenaar had gezien. Ook zij verwonderen zich over die ogen die een bevroren hart konden doen ontdooien.
(Uit: Stephan de Jong, De droom van de generaal en andere verhalen bij thema’s uit de bijbel, Kok, Kampen, 2002, pp. 77-79)