Een vreemd land, dat Joodse land. Julius had nooit veel begrepen van dat land en zijn bewoners. Hij was er al vijf jaar gelegerd. Door zijn veldtochten met het Romeinse leger had hij heel wat van de wereld gezien. Overal kwam je vreemde dingen tegen. Maar daar, bij de Joden, maakte je toch wel heel merkwaardige dingen mee.
Zoals die ene avond. De commandant had Julius opdracht gegeven naar een graf te gaan. Daar was zojuist ene Jezus begraven. En nu waren er Joden die vreesden dat de vrienden van Jezus zijn lichaam zouden stelen en zouden rondbazuinen dat Hij was opgestaan uit de dood! Julius had hartelijk gelachen toen hij over deze dwaasheden hoorde. Hij had zijn zwaard genomen en grijnzend was hij naar het graf gegaan. Al vond hij het minder leuk dat die dwaasheid hem zijn nachtrust zou kosten.
Niemand begrijpt wat er die nacht precies is gebeurd. Vroeg in de ochtend klopte Julius bij zijn commandant aan. Schrik stond in zijn ogen. Het vreemde was dat hij niet kon vertellen wat er was gebeurd. Telkens wanneer hij zijn mond opende, bleven de woorden erin steken.
Niet lang erna verliet Julius het leger. Zijn commandant had hem nog bij zich geroepen en gevraagd waarom hij geen soldaat meer wilde zijn. Was hij soms bang geworden voor het gevaar? Bang om te sterven? Julius had het hoofd geschud en slechts geantwoord: ‘Ik ben niet bang meer voor de dood.’
Julius’ vrienden verbaasden zich over zijn besluit om ontslag te nemen uit het leger. Zij meenden eerst ook dat Julius bang was geworden. Het leven van een soldaat is immers vol gevaren. Maar Julius had ook hun gezegd niet bang te zijn. Zijn besluit had te maken met wat er op die vroege ochtend bij dat graf was gebeurd. Maar ook aan zijn vrienden kon Julius niet uitleggen wat het was dat hij had meegemaakt.
Eenmaal terug in Rome verbaasde zijn familie zich over Julius. Hij, de vechtjas in hart en nieren, was veranderd. Milder was hij nu. Soms ging hij naar het strand. Dan staarde hij uren over de zee en dacht aan dingen waar niemand iets van begreep. De familie meende dat Julius ziek moest zijn en besloot hem naar de beste dokter van Rome te sturen. De arts vroeg evenals de commandant en de vrienden hadden gedaan of hij het leger had verlaten uit angst voor de dood. Weer verklaarde Julius niet meer bang te zijn voor de dood. Maar ook aan de dokter kon hij niet uitleggen wat er die ochtend was gebeurd.
De dokter vertelde later aan de familie: ‘Julius is niet ziek. Het enige waar hij aan lijdt is dit: hij heeft iets gezien waar geen woorden voor bestaan.’
(Uit: Stephan de Jong, De droom van de generaal en andere verhalen bij thema’s uit de bijbel, Kok, Kampen, 2002, pp. 72-73)