Een mooi uitzicht had ik. Hoog in een palmboom kun je heel ver zien. Op een dag zag ik in de verte iemand aankomen. Het leek om een bijzondere persoon te gaan. Hij reed op een ezel. Om hem heen en achter hem aan liepen mensen die met hem probeerden te praten. Steeds meer mensen sloten zich bij hem aan. Mensen kwamen uit hun huizen om te kijken wat er gaande was. Het geschreeuw werd luider. Eerst kon ik niets verstaan. Ik rekte mijn steel uit en na een tijdje hoorde ik wat de mensen riepen. ‘Hosanna’, schreeuwden ze. De mensen gooiden hun mantels op de weg voor de poten van de ezel. Ze plukten palmtakken af en zwaaiden ermee of gooiden ze ook op de weg. Ik begreep er niks van. Die man op die ezel ook niet, geloof ik. Met een trieste glimlach keek hij in de verte.
Toen gebeurde het. Een lenige jongen klom in onze palmboom en rukte mij en andere palmtakken van onze stam. Dat deed gemeen zeer. Ik werd naar beneden gegooid en een vrouw met een schelle stem begon met mij te zwaaien. ‘Hosanna’, riep ook zij. Toen die man op de ezel voorbij was, ging ze achter de stoet aan. Mij liet ze achter langs de kant van de weg. Overal lagen er palmtakken in het stof. Wij waren bedroefd want wij wisten dat ons einde nu zou komen. Langzaam zouden wij bruin worden en sterven in de hitte van de zon. Het was een triest gezicht al die afgerukte palmtakken op de weg. Maar vooral de aanblik van de palmbomen deed mij pijn. Kaal waren zij, helemaal kaal. Een lange rij van ontbladerde palmen. Ook zij waren ten dode opgeschreven.
Het is nu een week later. Ik ben al flink bruin. Er is in de tussentijd nog iets gebeurd. Niet lang nadat ik hier op de grond werd gesmeten, kwam die man voor wie zoveel aandacht was weer voorbij. Nu reed hij niet meer op een ezel. Hij liep zelf. Gemakkelijk ging dat niet want hij droeg een grote houten balk op zijn schouder. Ik kon zien dat hij pijn had. Iemand probeerde hem te helpen met het dragen van dat houten ding. Maar de meeste mensen gedroegen zich vijandig. Sommigen spuugden hem in het gezicht. Anderen schreeuwden. Maar in plaats van ‘Hosanna’ riepen zij nu scheldwoorden. Grimmige soldaten begeleidden hem. Het was allemaal erg angstwekkend. De man met de houten balk op zijn schouder, de soldaten en de menigte verdwenen uit het zicht. Wat er van die arme man is geworden, weet ik niet. Het zou me niet verbazen als het slecht met hem is afgelopen.
Drie dagen nadat hij hier voorbij was gevoerd, is er nog iets gebeurd. Het was heel bijzonder. Iets wat niemand had verwacht. Drie dagen nadat die man hier voor het laatst voorbij was gekomen, begonnen de kale palmbomen weer bladeren te krijgen. Het was vroeg op de ochtend. Wij palmtakken hebben het allemaal gezien. Langs de weg waar die man voorbij was gekomen, begonnen de ten dode opgeschreven palmbomen tegen alle verwachting in weer uit te lopen. Zij herleefden. Wat was er gebeurd? Had het met die man te maken? Wat voor krachten huisden er in hem?
(Uit: Stephan de Jong, De droom van de generaal en andere verhalen bij thema’s uit de bijbel, Kok, Kampen, 2002, pp. 62-64)