De engelen hingen over het randje van het hemelse balkon en keken naar omlaag, naar de aarde. Wat was iedereen toch dom daar op die aarde! Albertus kon goed rekenen, maar hij hield nooit rekening met Jan of Katrijn. De dieren waren niet veel beter. Hoofdschuddend zagen de engelen hoe Bello de hond honds deed, hoe Reintje de Vos zijn vossenstreken uithaalde en hoe Kraai de haan altijd maar haantje de voorste wilde zijn. Hoe zouden de mensen en dieren wat aardiger kunnen worden? De engelen krabden zich achter de oren. Dat hielp. De engelen wisten het ineens: ze zouden de mensen en de dieren iets hemels geven, hemelse wijsheid. Daar zouden ze van opknappen.
De engelen stopten een stapeltje hemelse wijsheid in een doosje en lieten dat vanaf hun balkon met een touwtje op aarde zakken. Het kwam terecht bij de bushalte van lijn tien om precies te zijn. Albertus ging altijd naar school met lijn tien. Hij zag het doosje en maakte het open. Toen hij zag dat er wijsheid in zat, haalde hij zijn neus op. Omdat hij verkouden was, maar ook omdat hij meende geen wijsheid nodig te hebben. Hij was immers al heel knap en wist dat tien plus tien twintig is en tien keer tien honderd. Meer hoef je niet te weten, vond Albertus. Hij pakte het doosje op en gooide het uit de bus. Het viel op de grond, onder een rozenstruik om precies te zijn.
Kraai de Haan zag het doosje daar liggen en was nieuwsgierig wat erin zou zitten. Hij liep naar de rozenstruik, pakte het doosje dat eronder stond en maakte het open. Hij kukelde van afschuw. Wijsheid! Wat moest je daar nu mee? Je kon het niet eten en je kon er niet mee opscheppen; dingen die Kraai de haan heel belangrijk vond. Vandaar dat hij het doosje weer terugzette onder de rozenstruik. Er vielen toen een paar rozenblaadjes op zijn hoofd. Die liggen er nog altijd op. Dus als je een haan zien met een rood petje op, is dat vast Kraai de haan.
Even later kwam Reintje de Vos langs. Hij snuffelde voorzichtig aan het doosje. Na een tijdje durfde hij het open te maken. Hij vond de wijsheid. Wat moest hij ermee? Je kon die niet eten, je kon er niet mee opscheppen. Maar je werd er wel slimmer van. En als je slim was, kon je lekkere kippetjes vangen. Dat vond Reintje heel belangrijk. ‘Ach,’ bedacht Reintje, ‘zou ik nog slimmer kunnen worden dan ik al ben? Nee, ik ben al zo slim. Meer wijsheid heb ik echt niet nodig.’ Zeer tevreden over zichzelf ging Reintje verder.
Na een tijdje kwam Bello de hond voorbij. Hij zag het doosje ook. Hij was niet zo knap als Albertus, niet zo mooi als Kraai de haan en niet zo slim als Reintje de vos. Vandaar dat Bello die wijsheid meenam. Zo kwam het dat Bello de hond een van de wijste wezens op aarde is geworden. Niet dat Bello de hond nu goed kan rekenen als Albertus. Of dat hij kan opscheppen als Kraai de haan. Of dat hij goed kippetjes kan stelen als Reintje de vos. Door die hemelse wijsheid uit dat doosje, leerde hij andere dingen te doen, betere dingen. Vandaar dat honden blinden kunnen geleiden. Ze kunnen waken tegen gevaar. Ze kunnen speuren naar verdwaalde kinderen. Ze kunnen de schaapherder helpen de kudde bij elkaar te houden. En ze zijn trouwe vrienden. Dat soort aardige dingen leer je als je de hemels wijsheid met je meeneemt.
De engelen keken tevreden naar Bello de hond die het geschenk van de hemelse wijsheid had aangenomen. Ze vonden het zo goed van hem, dat ze hem een nieuwe naam gaven: Pico Bello. Die naam kun je gebruiken voor alles wat heel goed is: Pico Bello!