De reiziger had zijn rugzak even afgelegd. Hij rustte uit op een muurtje langs de weg. Er kwam een oude man naast hem zitten. Aan de rust op zijn gezicht en de helderheid van zijn ogen viel af te lezen dat hij een wijze was. De reiziger vroeg waar de wijze heen ging. ‘Naar het land van geluk’, antwoordde de oude man. De reiziger vond dat een mooi reisdoel. ‘Mag ik mee?’, vroeg hij. De wijze knikte en samen vervolgden zij hun weg.
De reiziger kon, hoewel hij jong en sterk was, de oude wijze niet bijhouden. ‘U loopt te snel voor mij’, zei de reiziger. De wijze antwoordde dat dat aan de zware rugzak lag. ‘Wat heb je in je rugzak?’ De reiziger vertelde dat hij er een dolk in meedroeg. Hiermee wilde hij zich kunnen verdedigen in het land van geluk. De wijze raadde hem aan: ‘Laat het wapen achter. In het land van geluk zul je geen wapen nodig hebben.’ De reiziger aarzelde even. Toen volgde hij de raad van de wijze op en liet zijn dolk achter.
Toen ze een berg beklommen, kon de reiziger weer nauwelijk meekomen. De wijze bleef staan en vroeg: ‘Zit er nog meer in je rugzak?’ De reiziger vertelde dat hij er veel geld in had zitten. Hij wilde daarvan in het land van geluk een mooi leven gaan leiden. De wijze sprak daarop: ‘In het land van geluk is geld niet belangrijk. Laat het geld hier achter.’ De reiziger aarzelde. Toen volgde hij ook deze raad van de wijze op en liet zijn geld achter.
De rugzak van de reiziger was al een stuk lichter geworden en hij kon nu beter de oude wijze bijhouden. Niettemin, op een moeilijk begaanbaar bergpad raakte hij weer ver achter. De rugzak van de reiziger zat nog vol met diploma’s, die zouden moeten bewijzen hoeveel hij wist en kon. De wijze vertelde dat diploma’s overbodig waren in het land van geluk: ‘In dat land wordt niet gekeken naar wat je hebt maar wie je bent.’ De reiziger liet daarop zijn diploma’s achter, evenals zijn rugzak die nu toch leeg was.
Tenslotte kwamen de twee mannen aan bij de grens van het land van geluk. Zij hoefden alleen nog een brug over te steken die boven een kolkende rivier hing. De wijze liep er licht als een veertje overheen. Maar toen de reiziger een stap op de brug zette, kraakte deze vervaarlijk. De brug dreigde te bezwijken. De reiziger zei teleurgesteld: ‘Nog ben ik te zwaar hoewel ik al mijn bagage heb achtergelaten.’ Daarop sprak de wijze: ‘Je moet de eerzucht uit je hart doen, dan word je nog lichter.’
Op het moment dat de reiziger dat deed, kwam hij aan in het land van geluk.
(Uit: Stephan de Jong, De droom van de generaal en andere verhalen bij thema’s uit de bijbel, Kok, Kampen, 2002, pp. 103-104)