In het verre Afrika leefde een beest met een lange nek. Geen enkel dier had zo’n lange nek als hij. Hij schaamde zich ervoor. Vaak liep hij met gebogen hoofd om zo zijn nek wat minder lang te laten lijken. Het dier boog zijn hoofd nog verder naar beneden als hij geplaagd werd. Vooral de jonge apen maakten zich altijd vrolijk als ze het beest met de lange nek in het oerwoud tegenkwamen. Dan riepen ze: ‘Slungelnek, is het niet te koud daarboven?’
Het beest met de lange nek vroeg zich vaak af wat hij zou kunnen doen om zijn nek korter te laten lijken. Eens toen hij water ging drinken in de rivier zag hij de krokodil. Beter gezegd, hij zag zijn oogjes boven het water uitsteken maar de rest van zijn lijf zat onder water. ‘Dat is het!’ zei het beest met de lange nek bij zichzelf, ‘ik moet net als de krokodil in het water gaan liggen en alleen mijn hoofd boven het water uit steken. Dan ziet niemand mijn lange nek en hoef ik mij niet meer te schamen.’ Hij daalde af in het water totdat alleen nog maar zijn kop te zien was. Maar nadat hij een tijdje in het water had gestaan, begon hij het koud te krijgen. Hij kreeg honger. De waterplanten waren helemaal niet lekker. Hij probeerde het nog even vol te houden. Toen kroop hij bibberend en hongerig de wal op om eten te gaan zoeken. Het eerste wat hij zag waren de jonge apen die zich weer een kriek lachten om zijn lange nek.
Het beest met de lange nek schaamde zich zo dat hij besloot om naar een tovenaar te gaan. Hij legde hem zijn probleem voor. De tovenaar bekeek zijn nek aandachtig en zei dat hij de nek niet korter kon maken. Maar hij wist iets anders. Hij zou een knoop in de nek toveren, dan leek deze in elk geval een stuk korter. De tovenaar haalde een kromme tak uit het bos, sloeg drie keer op de lange nek, brabbelde een paar vreemde woorden, maakte een rondedansje en vroeg het beest met de lange nek de ogen dicht te doen. Toen hij ze weer opende, zat er een dikke knoop in zijn nek. ‘Au!’ zei het beest met de knoop in zijn nek, ‘dat doet pijn. En ik kan haast niet ademhalen. Snel, haal die knoop er weer uit!’ De tovenaar haastte zich naar het bos om een rechte tak te halen, sloeg ermee op de knoop in de nek van het beest, brabbelde weer wat vreemde woorden, maakte een rondedansje en vroeg het beest de ogen te sluiten. Maar toen hij zijn ogen weer open deed, zat de knoop er nog steeds in. Hoe de tovenaar ook toverde, de knoop bleef zitten. Het was een geluk dat er net twee sterke olifanten langskwamen die samen de knoop uit de nek van het beest konden halen, anders was hij gestikt. Vol schaamte vervolgde het beest met de lange nek zijn weg door het oerwoud.
In de verte hoorde hij geschreeuw. Hij liep in de richting van het lawaai en ontdekte twee jonge apen boven in een boom. Zij werden achterna gezeten door een giftige groene slang. Langzaam kronkelde deze omhoog op weg naar een sappig apenhapje. De leeuw onder de boom sprong omhoog en probeerde de slang in zijn staart te bijten. Hoewel leeuwen hoog springen kunnen, dat is bekend, kon hij er niet bij. De olifant met zijn lange slurf reikte omhoog om de aapjes naar beneden te halen. Maar hij was niet lang genoeg. Het zag er donker uit voor de jonge dieren. Toen riep de leeuw: ‘Beest met de lange nek, kom gauw, red de aapjes!’ Het beest kwam dichterbij en reikte met zijn hoofd naar de top van de boom. De jonge apen sprongen op zijn hoofd en gleden, roetsj, langs zijn lange nek naar beneden. Zo werden ze net op tijd gered. Alle dieren juichten, behalve natuurlijk de slang, die sissend weggleed, nog groener dan hij al was, maar nu van woede. Het beest met de lange nek was voor het eerst in zijn leven blij met zijn nek. Hij schaamde zich niet er meer voor. Hij was er zelfs een beetje trots op.
De jonge apen plagen hem vanaf die dag niet meer. Als ze hem nu tegenkomen in het oerwoud vragen ze of ze glijbaantje mogen spelen op zijn lange nek. Meestal mag dat wel.
De engelen in de hemel waren ook blij voor hem. Ze zochten in de kast met namen naar de mooiste naam die ze konden vinden. Vanaf die dag heet het beest met de lange nek: giraffe. Als je naar Afrika gaat, kun je de giraffes met een rechte, fiere nek zien rondlopen.
(Uit: Stephan de Jong, Verhalen van het goede leven, Veertig verhalen over gulheid, wijsheid en hoop, Kok, Kampen, 2005, pp. 77-78)