Er was eens een ree, een kleintje nog maar. Maar het had grote plannen. Het wilde namelijk boswachter worden. Nu was er wel een moeilijkheid. Er was al een boswachter: de wolf. Toen die hoorde dat het ree boswachter wilde worden, moest de wolf erg lachen. Nu zal je zeggen, wolven huilen toch, maar dat komt straks nog wel.
Het reetje ging naar de wolf en vertelde dat het tijd was om hem op te volgen. De wolf antwoordde kort, heel kort: ‘Grrr…’ Het reetje maakte een sprongetje in de lucht van schrik en holde hard weg.
Na een tijdje durfde het weer terug te komen; niet te dichtbij natuurlijk. Weer lachte de wolf. ‘Hoe kun jij nu boswachter worden als je zo bang bent? Een boswachter moet zijn zoals ik: sterk en stevig en streng en stabiel en staatkundig onderlegd.’ – Die laatste woorden begreep de wolf zelf ook niet, maar hij had ze ergens gelezen en het klonk zo deftig. – ‘En, reetje, sterk en stevig, dat ben jij allemaal niet. Ophoepelen dus, als je dat tenminste kunt.’
Nu kunnen reetjes toevallig heel goed hoepelen, maar het reetje deed het niet. Het kwam zelfs dichterbij en zei: ‘Maar ik houd van muizen, mestkevers, mollen en ook van konijnen, eekhoorns en spechten. Die wonen allemaal in het bos. Ik denk dat ik een hele goede boswachter zou zijn, omdat ik van al de dieren in het bos houd.’ ‘Nou,’ antwoordde de wolf, ‘ik houd toevallig heel veel van reetjes. Het wordt langzamerhand tijd dat ik je opvreet.’ Hij maakte een sprong en sloot zijn bek om het reetje.
Zielig voor het reetje, zal je denken. Maar het reetje was niet zielig. Het bleef heel kalm en zei tegen de wolf: ‘U weet toch dat reeënvlees niet goed is voor wolven? Eén hapje en u krijgt een ziekte die naar mij is vernoemd: “diar-ree”. Dat weet toch iedereen?’ De wolf liet het reetje geschrokken los. ‘Is het waar?’ gromde hij angstig. Het reetje vertelde dat de wolf ten dode was opgeschreven. Want zelf het in de bek houden van een ree was giftig. Er was maar één middel om zijn leven te redden: toendragras. Jammer dat het alleen in het verre Siberië groeide.
De wolf bedacht zich geen moment en holde naar het verre Siberië. Zo komt het dat er hier in het bos geen wolven meer zijn. Wel in Siberië. Het is daar erg koud. Vandaar dat de wolven nu niet meer lachen maar huilen.
Het reetje werd nu boswachter. Hij was heel goed voor alle dieren. Maar als je hem ziet, dan holt hij weg en verstopt zich. Waarom? Omdat hij zich schaamt. Hij had immers gejokt tegen de wolf. En dat hoort eigenlijk niet.