De dieren uit het bos stonden allemaal bij het bruggetje over de beek. De mol kroop uit zijn molshoop omhoog en de karper kwam boven water. Midden op het bruggetje zat Egbertus de eekhoorn hard te huilen. ‘Ik ben de weg kwijt’, snikte het beestje. Dat was vervelend. Waar was de weg van de eekhoorn? De dieren waren zo begaan met hun kleine vriend dat ze overal op zoek gingen: onder de eik, langs de rand van het bos, achter de struiken. Maar de weg van Egbertus bleef kwijt.
‘Misschien ligt je weg wel onder de grond,’ zei de mol. ‘Kom maar eens kijken.’ Egbertus ging achter de mol aan, maar na nog geen minuut onder de grond te zijn geweest, kwam hij al terug. Hij nieste eerst alle aarde uit zijn neus, trok een worm uit zijn oor en begon weer te huilen.
‘Misschien ligt je weg wel in de beek,’ zei de karper. ‘Kom maar eens kijken.’ Egbertus sprong in het water, maar na nog een halve minuut klom hij al weer op de oever. Hij proeste al het water uit zijn neus, trok een waterkevertje uit zijn snorharen en brak weer in snikken uit.
‘Misschien,’zei de arend, ‘misschien …’ ‘Nee,’ riepen alle dieren, ‘de weg van de eekhoorn ligt niet in de lucht. Hij heeft geen vleugels. Het beestje kan niet vliegen.’ ‘Natuurlijk,’ zei de arend, ‘ik snap wel dat een eekhoorn niet kan vliegen. Maar als Egbertus even scherp kan zien als ik, vindt hij misschien de weg. Ik wou alleen maar zeggen dat Egbertus misschien een bril nodig heeft.’ Dat leek een goed idee. De dieren riepen de brilslang. Die leende zijn bril aan de eekhoorn. Maar tot schrik van alle dieren begon Egbertus ineens te sissen en gemeen te kijken zoals alleen een giftige slang kan doen. Alle dieren werden bang van hem. Zulke dingen kunnen gebeuren als je met de bril van een ander gaat kijken.
Ineens was er die engel. Hij pakte de bril van Egbertus’ neus. Hij greep hem bij zijn lange staart en verdween met de spartelende eekhoorn in de lucht. Een eindje verderop zette de engel Egbertus neer op de grond. ‘Wat is er aan de hand?’ Egbertus vertelde dat hij de weg kwijt was. De mol, de karper, de arend, de brilslang en alle andere dieren hadden hem willen helpen zijn weg te vinden. Maar het was niet gelukt. De engel schudde zijn hoofd: ‘Natuurlijk niet, de andere dieren kunnen je niet vertellen wat jouw weg is. Daarvoor moet je alleen durven zijn.’ Toen wilde Engbertus weer een potje gaan huilen.’ Maar de engel deed zijn vinger voor de mond en fluisterde dat Engbertus stil moest zijn. Egbertus hield zijn mond. Hij luisterde. Zijn oren spitsten zich. Toen hoorde hij het: het zachte ritselen van de bladeren van de bomen. Ineens wist hij het weer: mijn weg ligt in de bomen! Hij gaf de engel een zoen en sprong de boom in.
Je kunt Egbertus nog steeds in de bomen zien. Meestal zie je hem maar heel even. Hij is een beetje schuw want hij wil liever alleen zijn. De eekhoorn weet immers dat je pas je eigen weg kunt vinden als je alleen durft te zijn.