De rijke vogel Friso Filippus woonde in een mooie boom, in een nest met drie verdiepingen, een badkamer en zelfs een kamer met een kluisje waarin hij zijn gouden ringen bewaarde. Hij voelde zich ver verheven boven de gewone vogels. Vooral boven de mussen, dat volkje dat in armzalige nesten in heggen woonde en niet eens fatsoenlijk geringd was.
De winter brak aan. Deze winter was kouder dan alle eerdere winters ooit geweest waren. De vogels hadden honger. Behalve Friso, die aan voedsel kwam door gewoon iets van zijn goud te ruilen voor kippenvoer, zangzaad, en andere lekkere kost. Hij keek neer op de mussen die heel de dag bezig waren om moeizaam een klein beetje eten bij elkaar te scharrelen, net genoeg om niet dood te gaan. Wanneer de mussen ’s avonds hongerig gingen slapen, kroop Friso met een volle buik in zijn nest. De mussen dachten aan de rijke vogel en het vele voedsel dat hij had. Maar Friso dacht niet aan de mussen en hun honger. Hij dacht eigenlijk nooit aan hen.
De honger peinsde daar eens over. Het was eigenlijk niet eerlijk dat hij alleen bij de mussen op bezoek ging en niet bij een vogel als Friso. Vandaar dat de honger nu eens bij Friso op bezoek ging. Vanaf dat moment had ook Friso honger. Hoeveel voer hij ook kocht en at, hij bleef zich hongerig voelen. Zakken vol kippenvoer en kanariebroodjes kocht hij van zijn goud, maar het hielp allemaal niets. Zijn buik voelde leeg en Friso voelde zich akelig.
De mussen zagen Friso nu hongerig rondscharrelen. Met holle ogen en hangende vleugels staarde hij in de verte. Hij dacht aan vroeger, toen hij nog niet wist wat honger was. De mussen zagen wel dat hij honger had. Omdat mussen van jongs af aan geleerd hadden hun voedsel te delen met wie honger heeft, deelden zij iets van hun karige broodkruimpjes met Friso. En kijk, die broodkruimpjes hielpen wel tegen Friso’s honger! Het voer dat hij zelf kocht van zijn goud deed zijn honger niet verdwijnen, alleen het voedsel dat de mussen met hem deelden.
Vanaf die dag verzorgden de mussen Friso. En Friso? Hij had niets meer aan al zijn goud en schonk het aan de mussen. Die kochten er nu voedsel van en deelden dat met Friso. Er was niemand die nog honger leed. De arme vogels waren rijk geworden. En de rijke Friso? Die had geen goud meer maar bleef toch rijk, op een andere manier dan. Alleen schaamt hij zich nog vaak over zijn vroegere vrekkigheid. Vooral zijn borst is vaak nog rood van schaamte. Als je ooit een roodborstje ziet, dan heb je een goede kans dat hij Friso Filippus heet.
(Uit: Stephan de Jong, Verhalen van het goede leven, Veertig verhalen over gulheid, wijsheid en hoop, Kok, Kampen, 2005, pp. 16-17)