Ga naar de inhoud
Home ยป Tranen met tuiten

Tranen met tuiten

Tranen met tuiten huilden de dorpelingen. Niet elke dag, maar wel als de soldaten uit het kasteel verderop hun dorp weer eens hadden beroofd. Als de boze kasteelheer een nieuw torentje op zijn kasteel wilde bouwen, omdat zijn buurman er ook een bouwde, of als zijn vrouw weer eens nieuwe schoenen wilde, omdat de andere 700 haar niet meer bevielen, dan stuurde de kasteelheer zijn soldaten naar het dorp. Die pikten alles wat van waarde was in: maakte niet uit wat – eten, gereedschap, speelgoed – als het maar geld opbracht. Wilden de dorpelingen zich verzetten, dan bedreigden de soldaten hen met hun zwaarden en speren.

Op een dag kwam er een vreemdeling in het dorp. Hij heette Jesse. Hij zei: ‘Dorpelingen, ik zie dat jullie huilen.’ ‘Ja,’ zeiden de dorpelingen, ‘met tuiten.’ ‘Aha,’ zei Jesse, ‘dan komt mooi uit. Want wist je dat je met die tuiten heel veel kunt doen?’ Dat wisten de dorpelingen niet. Jesse ging verder: ‘Als de soldaten komen, gooi dan de tuiten hoog in de lucht.’ Toen het weer eens zover was dat de soldaten op het dorp af kwamen, deden de dorpelingen wat Jesse had gezegd. Ze gooiden hun tuiten hoog in de lucht. Deze veranderden in mist! De soldaten konden niets meer zien en wilden al weer teruggaan naar het kasteel. Maar toen ging het mis: er stak een wind op die alle mist wegwaaide. De soldaten konden het dorp weer zien en roofden alles wat ze maar konden vinden.

De dorpelingen huilden heel hard. Met tuiten. ‘Ik weet iets beters,’ zei Jesse, ‘we leggen de tuiten bij de rand van het dorp.’ Zo gauw de dorpelingen de soldaten weer zagen komen, legden ze hun tuiten langs de rand van het dorp. Er gebeurde een wonder. De tuiten veranderden in de heerlijkste vruchten, die door de soldaten met smaak werden opgegeten. Ze vergaten helemaal dat ze waren gekomen om het dorp te beroven. Maar toen ging het mis: er waren niet genoeg vruchten. De soldaten wilden nog meer van die heerlijke vruchten en kwamen het dorp binnen om deze te zoeken. Toen ze er geen meer vonden, roofden ze – dat snap je – weer alles wat ze konden meenemen.

De dorpelingen huilden weer heel hard. Met tuiten natuurlijk. ‘Ik weet iets beters,’ zei Jesse, ‘we zaaien onze tuiten in de grond, vlak buiten het dorp.’ De volgende dag groeiden er waar de tuiten waren gezaaid, struiken die vol hingen met de heerlijkste vruchten. Toen de soldaten terugkwamen, begonnen ze de vruchten te plukken. Omdat dat niet snel genoeg ging, begonnen ze met hun zwaarden en speren de vruchten eraf te snijden. Dat lukte niet goed. Daarom maakten ze van hun zwaarden en speren scharen waarmee de vruchten eraf konden knippen. Ze gingen pas weer weg toen ze hun buiken vol hadden.

Zo gauw de struiken waren leeggeplukt, groeiden er meteen weer nieuwe vruchten aan. Elke dag kwamen de soldaten nu naar het dorp. Maar niet meer om de dorpelingen te bedreigen met hun wapens. Die hadden ze niet meer, die waren nu scharen om de vruchten van de struiken af te knippen. De soldaten beroofden het dorp nooit meer. Ze begonnen zelfs vriendelijk te doen tegen de dorpelingen. De kasteelheer en zijn vrouw vonden het best. Ze waren ook dol op de vruchten van de tuiten. Ze vonden dat ze nu wel genoeg torentjes op het kasteel en genoeg schoenen in de kast hadden staan en lieten het dorp voortaan met rust.

Zo zie je maar, tranen met tuiten zijn toch ergens goed voor.