Al dagenlang trokken de vogels voort op weg naar streken waar genoeg warmte en voedsel was om te overleven. De tocht was zwaar. Het bos waar ze overheen vlogen, leek een veilige plek om uit te rusten. Ze streken er neer voor een kort verblijf.
De uil die in het bos woonde, heette de vogels hartelijk welkom. Zij mochten gaan en staan waar zij wilden. Toen de vogels het bos verkenden, zagen zij voor het huis van de uil een vreemde kist staan. De kist was dicht en de vogels vroegen de uil wat erin zat. ‘Een geheim’, antwoordde de uil. De vogels werden nieuwsgieriger. ‘Wat is dat geheim dan?’, vroegen zij. De uil zei: ‘Dat geheim is God.’ De vogels zetten grote ogen op. Zat God in de kist? Wat een ongelofelijke ontdekking! Dat ze nu net in dit bijzondere bos waren terechtgekomen!
Onder de vogels die waren neergestreken in het bos was ook de ekster. Hij was er altijd op uit om te pikken wat hij pikken kon. Toen hij van de bijzondere kist hoorde, was hij meteen vol aandacht. Een kist met God … zoiets was wel heel zeldzaam. Toen de avond was gevallen, sloop de ekster er naar toe en sleepte hem weg. Hij wilde de kist meenemen naar een verborgen plek om hem later te verkopen. De kist bleek echter zwaarder te zijn dan de ekster had gedacht. Al slepend bedacht hij: ‘Is die kist wel de moeite waard? Wie zou er eigenlijk geld over hebben voor een kist met God? Aan God valt toch helemaal niks te verdienen?’ De ekster dacht niet langer na. Hij hield op met zijn gesleep, liet de kist achter en ging op zoek naar buit die hem meer zou opleveren.
De volgende ochtend ontdekten de vogels dat de geheimzinnige kist was verdwenen. Wat was er gebeurd? Zij speurden het bos af en in de loop van de morgen werd de kist teruggevonden. ‘Een wonder’, zeiden de vogels tegen elkaar. ‘De kist heeft zich zomaar verplaatst. Je kunt wel zien dat het een kist met God is.’ Eerbiedig zetten zij de kist weer op zijn oude plaats tegenover het huis van de uil. Vanaf die dag begonnen zij de kist te vereren. Zij brachten offers aan de kist en zongen plechtige liederen.
Maar sommige mussen konden hun nieuwsgierigheid steeds moeilijker bedwingen. Wat zou er in hemelsnaam in de geheimzinnige kist zitten? Ze waren zo brutaal om op een nacht naar de kist te sluipen. Met vereende inspanning trokken zij aan het deksel. Langzaam kwam het omhoog. En wat ontdekten de mussen in de kist? Niets! De kist was leeg!
De volgende morgen, toen de andere vogels op het punt stonden om vrome liederen te gaan zingen bij de kist, kwamen de mussen eraan. Zij vertelden meteen over hun ontdekking: de kist met God was leeg. Er zat niets in! De vogels waren ontsteld. Ze gingen met z’n allen direct naar het huis van de uil aan de overkant. Zij klopten aan en vroegen hem waarom hij tegen hen gelogen had.
‘Ik heb niet gelogen’, antwoordde de uil. ‘Maar God zit niet in de kist’, riepen de vogels. ‘Jawel’, zei de uil. ‘God is in de kist. God is overal. Hij is in de bomen, in de aarde, in de lucht. Alleen, Hij is niet zomaar te zien. Hij is het geheim in alle dingen.’ De vogels snapten er niks van. Ze waren teleurgesteld in de uil en bleven niet lang meer in het bos. Diezelfde middag nog trokken zij verder.
Behalve de buizerd. Hij had het wel begrepen. Vaak zie je hem hoog in de lucht. Terwijl hij rondzweeft, kijkt hij vol aandacht naar beneden. Dan ziet hij iets van het geheim van God: in de zilverkleurige meren beneden zich, in de gouden zonnestralen die de mensen warmte geven, in de ruisende bladeren van de bomen in het park, in de kus van een verliefd paartje op een bankje.
(Uit: Stephan de Jong, De droom van de generaal en andere verhalen bij thema’s uit de bijbel, Kok, Kampen, 2002, pp. 92-94)