In de hemel was de tuinmanengel ijverig aan het werk. Nu zul je je afvragen: ‘Is er dan een tuin in de hemel?’ Jazeker, er is een tuin in de hemel en niet zo’n kleine ook. Eigenlijk is de hele hemel één grote tuin. De tuinmanengel had het dus erg druk. Hij harkte de tuinpaden netjes aan, nadat de kinderengelen er hadden gespeeld. Hij gaf de hemelbloemen te drinken als ze dorst hadden; geen gewoon water maar limonade natuurlijk. Hij plukte de bloemen om ze in het hemelse paleis te zetten, want daar hielden ze van bloemen, van gele, maar ook van rode, en van paarse, nou ja, van alle bloemen.
Op een dag, nadat de tuinmanengel weer bloemen had geplukt, gebeurde er iets, waarvan ik niet weet of het erg is of niet. Hij liet een hemelbloem vallen. Die bloem viel door een gaatje in de grond dat daar toevallig zat. Zo viel die hemelbloem uit de hemel en dwarrelde naar beneden naar de aarde. Tja, is dat nu erg of niet?
Er kwam een jongetje langs. Hij stal weleens dropjes van zijn oma en hij trok de meisjes weleens aan hun lange haar. Het was eigenlijk een heel akelig jongetje. Terwijl hij op een hekje zat, zag hij ineens iets uit de hemel op de grond vallen. Hij ging erheen en zag dat het een bloem was. Hij raapte bloem op en ineens gebeurde het: hij had geen zin meer in dropjes stelen of meisjes plagen. Hij werd zomaar aardig, ging naar zijn oma en gaf haar de bloem.
Oma was erg oud. Ze was al een paar weken ziek en lag bed. Maar toen ze de bloem kreeg, gebeurde er ineens iets: ze voelde zich kiplekker. Ze wipte uit bed en ging naar haar buurvrouw die haar had verzorgd. Haar gaf ze de bloem als dank.
De buurvrouw was weleens somber, maar toe ze de bloem kreeg begon ze te lachen. Ze gaf de bloem aan een schoolmeester die altijd bromde op zijn leerlingen. Toen hij de bloem kreeg werd hij vrolijk en gaf de bloem weer aan iemand anders. Zo ging de hemelbloem van hand tot hand en maakte de mensen aardiger en vrolijker.
Maar de tuinmanengel was niet vrolijk. Hij was een van zijn bloemen kwijtgeraakt en wilde hem terug hebben. Hij was naar de aarde gevlogen om de hemelbloem te vinden, maar hij kon de bloem nergens vinden. Hij ging naar de politie om te vragen of ze de hemelbloem hadden gevonden. Maar de politie wist van niets. De tuinmanengel gingen naar de koning. Maar ook de koning, die zei dat hij altijd alles wist, kon niet vertellen waar de hemelbloem was. De tuinmanengel ging naar het televisiejournaal. De nieuwslezer vroeg op televisie of iemand wist waar de hemelbloem was gebleven. Hij vertelde erbij dat het een wonderbloem was, die mensen vrolijker en aardiger kon maken. Er kwamen wel een miljoen telefoontjes en zelfs nog een paar meer. Niet dat iemand wist waar de bloem was. De mensen waren gewoon nieuwsgierig en wilden er meer van weten. Het kwam ook in alle kranten dat er ergens een hemelbloem moest zijn. Over de hele wereld gingen de mensen op zoek naar die bloem die mensen vrolijk en aardiger kan maken.
Vandaar dat mensen elkaar vaak een bos bloemen geven. Wie weet… wie weet zit die hemelbloem ertussen…